Navigatie Link overslaanStart » Geloof » Johannes van het Kruis » Fuente 2001.05.12
Lezing Fuente 12-5-2001                                                                                         Klaas Kroezen
 
Sluit uw ogen en bedenk dat u zich in de zestiende eeuw in Spanje bevindt met zijn prachtige plaatsen, zoals Medina del Campo, Salamanca, Avila, Valadolid, Toledo en Granada.
 
Het is de periode dat de Nieuwe Wereld – Amerika was ontdekt.
 
De regeerders en het volk verwachten ladingen met goud. Dat viel echter vaak tegen, omdat er onderweg letterlijk diverse kapers op de kust waren.
Hoge edelen begonnen te leven van leningen en hypotheken.
Kooplieden sluiten zich in bonden aaneen en organiseren monopolies.
In tijden van hongersnood kopen de speculanten al het graan op, dat in de havens aankomt, om het zeer duur te verkopen.
De rijke grootgrondbezitters in Burgos kopen alle wol in Castilië op en voeren die uit naar Frankrijk en Engeland. Het gevolg is dat tal van gezinnen brodeloos worden, omdat de spinnerijen en weverijen geen werk meer voor hen hebben.
 
Op geloofsgebied zijn er allerlei tegenstellingen. De een vond dat het strenger moest en de ander wilde juist weer andersom. Dit was de aanleiding van vele conflicten. De koning en de paus werden ingeschakeld en het leidde tot scheuringen. Luther, Calvijn en Zwingli staan aan de wieg van de reformatie.
In de kerk zelf scheiden zich groepen af, zoals de geschoeiden en ongeschoeiden.
 
Het is in die tijd dat JvhK en Theresa van Avila hun leven hebben geleid,
zodanig dat zij nu mystici genoemd worden.
 
Mystiek is de overweldigende ervaring van God in het menselijke leven.
 
Mystici zijn zich bewust van hun relatie met God:
de absolute Andere, de Ongrijpbare en Onbegrijpelijke.
God past geenszins in hun menselijke begrip en voorstellingsvermogen.
Zij zien de onoverbrugbare afstand tussen Schepper en schepsel als een lege ruimte tussen partners, waarin ontmoeting kan plaatsvinden.
 
Voor JvhK is God de Minnaar der minnaren, die ieder mens wil tooien met zijn liefde.
De geestelijke of spirituele weg is voor hem daarom een weg waarin we ons allereerst door God laten beminnen.
Dit betekent dat we zijn liefde in ons leven laten doorwerken.
Niet door ons angstvallig af te vragen of we wel deugen in Gods ogen, maar door het licht van Gods gelaat over ons te laten schijnen en ons door hem te laten leiden.
 
JvhK zat opgesloten in een kerker waar geen lichtstraal tot doordrong, slechte behandeling, verdacht gemaakt worden, lichamelijk getreiterd worden en geestelijk een soort hersenspoeling ondergaan.
Je moet wel uit het goede hout gesneden zijn, wil je in dergelijke omstandigheden nog iets van schoonheid ontdekken.
 
Of wordt een mens juist in dergelijke omstandigheden niet onbarmhartig teruggeworpen op het wezenlijke van zijn bestaan?
 
Wat slechts oppervlakkige ontroering of geestelijke franje is, valt dan onherroepelijk weg.
Je komt dan tot je diepste kern, het laatste beetje wat echt van je zelf is.
 
Onder die omstandigheden komt JvhK tot zijn mooiste gedichten.
 
Theresa van Avila zegt dat zij zo actief kan zijn juist omdat:
alles “niet” voor haar is;
werk en contemplatie;
Martha en Maria zijn bij haar niet meer te scheiden;
de goddelijke Meester wordt tegelijk aanbeden en gediend.
 
Er is geen enkele brief van de heilige Teresa van Avila aan de heilige JvhK bewaard.
Op zekere dag zei JvhK ineens tegen een van zijn medebroeders, dat er een aards bezit was waaraan hij nog gehecht was. Toen haalde hij een stapeltje papieren te voorschijn, beschreven met tegelijk sierlijke en ferme hand, en verbrandde ze: dat waren de brieven van Theresa.
 
God liefhebben … tot het uiterste: dat was het leven van JvhK.
 
Beminnen wij alleen maar op het niveau van de zintuigen, dan beminnen we omdat het voorwerp van onze liefde ons aangenaam is, ons aantrekt, ons vervult.
Dat is een liefde die naar uitersten neigt, die alles dienstbaar maakt aan onszelf en die een echte ontmoeting onmogelijk maakt.
Een uitzuivering door God brengt de zintuigen in harmonie met de geestelijke vermogens en dan beginnen we op een echt menselijke manier te leven, op het niveau van de geest.
 
Hebben we lief op dit niveau van de geest, dan beminnen we met menselijk inzicht en met vrijwillige keuzes.
De motivatie van onze liefde is nu bewust gemaakt, en we hebben lief omdat we niet anders kunnen.
We weten dat we bemint worden door God, en we moeten de anderen liefhebben omdat God hen liefheeft en hen bekleedt met waarde en waardigheid.
Nu hebben we lief, niet omdat het ons bevredigt, maar omdat we wel moeten.
We beminnen zelfs degenen die ons tegenstaan, zelfs onze vijanden.
Het is onze bedoeling om hen lief te hebben, en dat doen we in vrijheid.
In deze evangelische houding volgen we Christus na.
 
Maar wanneer de menselijke geest omgevormd wordt in een diepe liefdesvereniging met de heilige Geest, verschuift de motivatie van onze liefde.
Die motivatie bevindt zich niet langer in ons, maar in God.
We hebben nu lief, maar weten niet waarom.
De bedoeling van onze liefde heeft zich als het ware verplaatst naar God.
We beminnen zonder te weten waarom: we hebben gewoonweg lief en we kunnen niet anders meer.
“Hier bemint de ziel God niet meer voor zich, maar om Hemzelf.”
 
Mensen nemen vaak aan dat het geestelijk leven van buiten naar binnen groeit.
Men neemt aan dat men vooruitgang boekt door kracht en inzet, en dat de beweging gaat van de zintuigen naar de geest.
Maar JvhK zegt dat het omgekeerd gaat.
Om de top van de vereniging te bereiken moet men de zintuigen buitenspel zetten.
Pas dan kan de geest overstromen naar de zintuigen.
 
Hij gaat zelfs zover door te stellen: “dat degene die altijd wil steunen op zijn natuurlijke bekwaamheid en verstand om tot God te komen, geen erg geestelijk mens kan zijn”.
 
JvhK biedt in de eerste plaats geen leer of doctrine aan en nog minder een programma.
Hij worstelt om een menselijke taal te vinden om zijn godservaringen in uit te drukken, die hij noemt: “de taal en de woorden die God in de zielen spreekt”.
De gedichten van JvhK kunnen niet alleen gezien worden als een verslag van de relatie tussen God en deze karmeliet, maar ook als een uitbeelding van Gods relatie met de mensheid.
 
De symbolen in de gedichten van JvhK blijven “zijn” beelden, maar hebben wel het vermogen om ons naar onze beelden te brengen.
 
***
 
Daarom neem ik u nu mee van het Spanje in de zestiende eeuw naar Nederland in het jaar 2001 met zijn prachtige plaatsen, zoals Maastricht, Den Bosch, Haarlem, Egmond en Heilo.
 
Het is een tijd van nieuwe ontdekkingen - de eerste mensen gaan de ruimte in en zelfs naar de maan.
 
In deze tijd is er een grote welvaart.
Op de beurs proberen ze de koersen met veel luchtkasteel-verhalen tot ongekende hoogte te laten oplopen.
De staatsschulden stijgen jaarlijks en de mensen nemen maximale hypotheken.
Bedrijven fuseren en proberen daardoor een monopolie positie op te bouwen.
De rijke landen worden steeds rijker en de arme landen kennen nog steeds hongersnood.
 
Op geloofsgebied zijn er allerlei tegenstellingen. De een vindt dat het strenger moet en de ander juist weer andersom. In de parochies, bisdommen en zelfs tot in Rome is er strijd over wie wat mag, wil en kan doen. Er ontstaan nieuwe bewegingen, zoals de New Age en er komen mensen met duidelijk andere ideeën, zoals Schillebeek en dominee ter Linde.
In de kerk zelf scheiden zich groepen af, zoals de acht mei beweging en de charismatische vernieuwing.
 
Er is in 4 eeuwen eigenlijk niets nieuws onder de zon. Maar het mooie van vandaag is dat wij hier in “Jan 17” te Castricum bijeen komen in deze prachtige sobere kapel om samen
 
OP WEG   te gaan om uit de beelden van JvhK onze eigen beelden te maken.
 
Allereerst een paar simpele praktijkvoorbeelden hoe een beeld of gevoel dat je bij iets hebt door een andere houding helemaal wijzigt.
 
- laatst gingen we naar bed.
Ik lag in bed en mijn vrouw had een kwartiertje langer werk om in bed te stappen.
Meestal maak ik dan een opmerking “je lijkt wel weer een ijsklomp”.
Maar nu zei ik zomaar spontaan: “heerlijk om even wat afkoeling te krijgen”.
U kunt het geloven of niet maar we werden allebei veel sneller warmer.
 
- een ander voorbeeld:
onze dochter Marianne was een jaar of zeven – dus zo’n zeventien jaar terug – en ze zat op paardrijles in Schellinkhout, ongeveer 15 km bij ons vandaan. We hadden vrijdagavond met kennissen mooi aangezeten en het was erg laat geworden. De rijles was zaterdagochtend om 8.00 uur. Zij stond dus al een aantal malen bij ons bed en hoorde ons druk praten.
Op haar vraag waarover wij spraken zei mijn vrouw spontaan:
“Marianne pappa en mamma zijn aan het ruzie maken wie jou vandaag naar de paardrijles mag rijden en nu mag jij kiezen wie het vandaag mag doen”.
Het meisje straalde geweldig, haar ouders maakten ruzie om wie haar wilde rijden, terwijl alle andere ouders er een hekel aan hadden om te rijden, hoorde zij altijd van de andere meisjes.
Iemand met zo’n stralend smoeltje rijden is een genot voor iedereen.
 
Wat is bij ons de praktijk van alle dag:
In zekere zin worden we voortdurend bekoord.
Vaak zijn wij geneigd te veel bezig te zijn met onszelf, met alles wat ons plaagt, pijnigt of opjaagt en verlangen doet, met de opinie van de anderen, met het effect dat wij maken op hen en zij op ons.
Ofwel houden we ons te veel op met alles wat rondom ons gebeurt, gedaan of gezegd wordt.
Vandaar onze ongerustheden, opstandigheid, nieuwsgierigheden, negatieve gedachten en stemmingen allerlei.
Voortdurend worden we van binnen en van buiten verlokt en verleid, weggevoerd van de ware juiste houding tegenover de werkelijkheid van het leven.
Als wij ons altijd zomaar laten meeslepen, groeit er op den duur een min of meer blijvende kommervolle aandacht voor onszelf, voor al wat we zouden willen hebben, genieten, weten en zijn.
 
JvhK wil tegen de stroom in roeien.
Wat hij bedoelt is in te gaan tegen die aangeboren neigingen, tegen dat introvert bezig zijn met zichzelf of dat extravert verstrooid zijn in alles en nog wat.
De liefde wil hij daar als een vaste kracht doen ingroeien, diep in dat gemoed, de liefde tot de Heer en de w a r e zelfgave aan de anderen.
 
- een geweldig voorbeeld is natuurlijk moeder Theresa.
Iedere keer als zij een mens uit de goot opraapte zag zij niet dat deze vies was en rook zij niet de vreselijke stank, maar zag ze in deze mens God.
 
Door de liefde kan je weggeven:
wat je hebt bemachtigd, hebt gekregen, wat je hebt, ja zelfs wie je bent.
 
In ieder mens ligt de aanleg voor zo’n liefde en de caritas brengt die aanleg op een hoger niveau.
 
Ons ik is de ander.
 
Dan kun je de ander zien met Gods ogen en zal de ander in jou ogen God zien.
 
GEDACHTE van M. Houben
 
Telkens wanneer wij ons afvragen
“God wat kan ik voor U doen?
Ik ben maar een klein en onbeduidend mens,
Zonder macht en rijkdom”zal God antwoorden:
 
“Ik heb geen ogen, dus leen me jouw ogen
om gebrek en onrecht te onderscheiden.
Ik heb geen handen, dus leen mij jouw handen
Om goed te doen onder de mensen.
Ik heb geen voeten, dus leen mij jouw voeten
Om zieken en gevangen te bezoeken.
Ik heb geen mond, dus leen me jouw lippen
Om vrijheid en gerechtigheid te verkondigen.
Jullie zijn de enige bijbel die door iedereen gelezen kan worden.
Leef mijn blijde boodschap, zodat zij waar wordt onder de mensen.”