Navigatie Link overslaanStart » Geloof » Johannes van het Kruis » Fuente 2010.09.11

UITNODIGING

voor een bijeenkomst rond de spiritualiteit van Johannes van het Kruis

op zaterdag 11 september 2010


Deze dag zullen wij ons verdiepen in het thema:

“Bestijging van de Berg Karmel”

Weg om in het bezit te komen van het Al

Om te geraken tot het smaken van alles, heb smaak in niets.
Om te geraken tot het bezit van alles,wil niets bezitten.
Om te geraken tot alles zijn,wees niets.
Om te geraken tot het weten van alles,wil niets weten.

Bestijging van de Berg Karmel    Boek I, 13, nrs. 10-13, blz. 555-556.

Deze regels bevatten de leer van deze berg, dat wil zeggen de hoogte van de vereniging, te bestijgen.

Weg om in het bezit te komen van het Al

Om te geraken tot het smaken van alles, heb smaak in niets.
Om te geraken tot het bezit van alles, wil niets bezitten.
Om te geraken tot alles zijn, wees niets.
Om te geraken tot het weten van alles, wil niets weten.


Weg om in het bezit te komen van het Al

Om te geraken tot wat ge nog niet smaakt,
moet ge gaan langs de weg van het niet-smaken.
Om te geraken tot wat ge nog niet weet,
moet ge gaan langs de weg van het niet-weten.
Om te geraken tot het bezit van wat ge nog niet hebt,
moet ge gaan langs de weg van het niet-bezitten.
Om te geraken tot wat ge nog niet zijt,
moet ge gaan langs de weg van het niet-zijn.


Weg om geen beletsel te stellen aan het Al

Als ge bij iets blijft stilstaan,
werpt ge u niet met hart en ziel op het Al.
Om volledig tot het Al te komen,
moet ge u volledig van alles ontdoen.
Als ge eenmaal volledig tot het bezit komt van het Al,
moet ge het vasthouden zonder iets anders te willen.
Als ge immers in het Al nog iets aparts wilt bezitten,
houdt ge God niet voor uw zuivere schat.

 

Aanwijzing dat men in het bezit is van het Al

In deze ontbloting vindt de geest zijn rust en ontspanning.
Omdat hij immers niets najaagt, vermoeit hem niets op de weg omhoog
en drukt hem niets neer op de weg naar beneden;
want hij staat in het evenwichtspunt van zijn nederigheid.
Verlangt hij immers iets, dan geraakt hij juist daardoor vermoeit.

 

 

Ochtendlezing Fuentedag 11 september 2010                                       Klaas Kroezen

“Bestijging van de Berg Karmel”   De Verzen

Het ultieme doel van de mysticus Sint Jan van het Kruis is ‘de vereniging met God in dit leven’. Het verlangen naar die God beschrijft hij in het Geestelijk Hooglied

als een liefdesverhaal tussen de ziel en haar Bruidegom Christus.

In De Bestijging van de Berg Karmel en De Donker Nacht geeft JvhK aan

hoe wij zo ver kunnen komen.

Dit zijn twee afzonderlijke traktaten maar horen bij elkaar.

Beide bewandelen de weg om te komen tot die Ene.

1

Voor de Godszoekers onder ons mensen heeft JvhK op een klein velletje papier

het doel van de tocht – de alomvattende Godsliefde – en de weg erheen uitgetekend.

Met enkele rake streken en een paar puntige teksten brengt hij de geestelijke weg in beeld.

 

Ik was erg enthousiast om een lezing te mogen houden over dit geweldige onderwerp.

Is het niet prachtig om je te verdiepen in ‘de weg om te komen tot die Ene’?

Dat willen we toch allemaal?

Maar hoe meer ik mij er in verdiepte hoe meer ik tot de conclusie kwam

dat je een leermeester nodig hebt om dit onderwerp goed uit te diepen.

En wat een geluk.

Kenner van spiritualiteit en mystiek Kees Waaijman legt de oude kaart uit

in zijn prachtig boekje:

“ ‘De mystieke aanraking’ Schets van de bestijging van de Berg Karmel”.

Hij neemt daarbij de lezers mee de symbolische Karmelberg op.

Bij de lezingen van vandaag put ik regelmatig uit de teksten van dit boekwerk.

In de tekst die u mee naar huis krijgt staan de paginanummers vermeld als ik citeer uit dit boekje en de strofenummers als ik citeer uit de werken van JvhK.

11

Na zijn gevangenschap in Toledo was JvhK in 1578 – 1579 enkele maanden

prior van El Calvario, een pasgesticht klooster van de hervormde Karmel in Andalusië.

Van hieruit bezocht hij regelmatig het nabijgelegen karmelietessenklooster van Beas.

Voor deze zusters maakte JvhK de schets van de Berg Karmel.

Hij gaf iedere zuster een door hem zelf getekend exemplaar om in het brevier te leggen.

In de proloog beschrijft hij dat het niet zijn bedoeling was zich met de Bestijging

of met de schets die er de samenvatting van vormt ‘tot allen te richten’.

Hij had in eerste instantie de hervormde Karmel op het oog, ik citeer:

‘enkele personen van onze heilige Orde van de Berg Karmel in haar oorspronkelijke vorm, zowel broeders als zusters’, want (en nu komt het KK)

‘God plaatst hen als gunst op dit bergpad’ (B Proloog 9).

13

Voor ons is het een hele troost dat Kees Waaijman (KW) begint met de constatering

dat ‘de lezerskring van de schets uiteraard niet beperkt kan worden

tot de direct-aangesprokenen.

Die zijn allang gestorven.

Teksten zoeken steeds weer nieuwe lezers, dat geldt ook voor de karmelschets.

Iedere tijd opnieuw zijn er mensen die Gods werking bespeuren in hun leven.

In dit opzicht is iedereen aangesproken.

Dus ook wij, zoals wij hier bij elkaar zijn,

gaan we samen de symbolische Karmelberg op naar die Ene.

 

In deze ochtendlezing zal ik verder ingaan op De Verzen.

Daarna gaan we in deelgroepjes uiteen om te praten over onze eigen ervaringen in deze.

In de middaglezing behandel ik dan de schets van de Bestijging van de berg Karmel.

149

De Verzen

De ‘verzen’ onderaan de karmelschets vormen een zelfstandig geheel.

JvhK drukt ze dan ook apart af.

De verzen bevatten het ‘onderricht’ over de wegen waarlangs ‘deze berg,

dat wil zeggen:

het hoge van de vereniging met God in liefde, kan worden bestegen’ (B I,13,10).

153

In de eerste strofe tellen we achtmaal de wending ‘’om te komen tot’

en is er viermaal sprake van ‘gaan langs’.

Deze bewegingswerkwoorden belichten de geestelijke weg vanuit twee perspectieven. ‘Komen’ leest de weg vanuit het einde, ‘gaan’ duidt dezelfde weg vanuit het begin.

Komen en gaan zijn gericht op hetzelfde doel:

de alomvattende liefdeseenheid met God smaken, weten, bezitten en zijn.

154

Komen

De eerste gestalte van het komen is de hoop.

In de hoop wenkt het einde, dat de ziel in beweging zet.

Dat einde is de vereniging met God (B III,11,1).

Wat we ook kunnen zeggen: de eerste gestalte van het komen is het verlangen.

Want het verlangen trekt de ziel uit zichzelf naar God.

Komen tot God is meegeven met God (BIII,2,13) en al het andere loslaten.

156

Gaan

Het werkwoord ‘gaan’ duidt op een beweging die gezien wordt vanuit het begin van de weg.

Het weggaan moet men opvatten als een gaan uit de onderwerping,

waarin de ziel zich ten opzichte van het zintuiglijke niveau bevond bij het zoeken naar God.

Wezenlijk is dat de ziel zich losmaakt van alle geschapen eindigheden:

‘Om naar God te gaan moet de ziel zich ontdoen van wat niet-God is’ (B III,7,2)

en ‘de afgrond van het geloof binnengaan’(B II,4,1).

159

Iets, niets, al

De drie begrippen ‘iets’, ‘niets’ en ‘al’ zijn geen statische grootheden,

maar dynamische knooppunten.

Iets

In het ‘iets’ komt alles samen wat de wil verlangt te construeren,

om het bij zich te hebben en te houden.

Het is een knooppunt van ikkigheid, begrenzing en behoudzucht.

Niets

In het ‘niets’ worden alle ‘ietsen’ bevrijd uit de greep van ikkigheid,

om zich te openen in het Oneindige.

Het ‘niets’ is de vernietende werking die het ‘iets’ op alle niveaus bevrijdt.

Al

Het ‘al’ ten slotte is alles wat gebeurt in de mystieke omvorming in liefde:

de eenwording van het ik; de eenwording van alle schepselen in God;

de wederkerige eenheid van God en de ziel.

 

Deze drie knooppunten maken deel uit van één geheel: de geestelijke weg.

Het ‘iets’ markeert het beginpunt van de weg:

hiervan dient de ziel steeds opnieuw los te komen.

Het ‘niets’ markeert het midden van de weg:

het proces van vernieting, waarlangs de ziel bevrijd wordt van alle ditten en datten.

Het ‘al’ markeert het eindpunt: de alomvattende vereniging van de ziel met God in liefde.

Dit kunnen wij alleen smaken, weten, bezitten en zijn,

wanneer alle ‘ietsen’ door het ‘niets’ van de vernieting zijn heengegaan.

168

Smaken, weten, bezitten en zijn

De werkwoorden smaken, weten, bezitten en zijn komen in de eerste strofe zestien keer voor (elk werkwoord viermaal).

Ze verwoorden voor JvhK de belangrijkste dimensies van het menselijk bestaan:

de eerste drie zijn verankerd in de geestelijke vermogens (de wil, het verstand en het geheugen), die op hun beurt gegrond zijn in de ene substantie van het menselijk zijn.

169

Smaken

Onze smaak wordt omgevormd in God.

Die omvorming begint bij de alledaagse smakelijkheden.

Daarbij denken wij gewoonlijk niet aan God.

Die speelt hooguit ergens op de achtergrond mee.

Hierin komt verandering, wanneer wij geraakt worden door de sfeer van het religieuze:

een viering, een inleiding, een bezinning, een pelgrimage, een ontmoeting.       

Deze geraaktheid lokt de ziel weg uit de ‘wereldse’ smaak.                                   (vraag 1)

Na verloop van tijd gaat de smaak er echter af.

Hier precies begint het onderricht van JvhK.

Hij spreekt de lezer aan in zijn wil en vraagt hem alle smaakjes, smakelijkheden

en smaakpatronen los te laten:

‘Wil niet smaak hebben, in niets’.

De reden is: God past niet in onze smaakpatronen,

die altijd gericht zijn op gestalten of toedrachten die aan onze smaak beantwoorden.

JvhK wil ons gidsen naar de vereniging met God die voorbij alle smakelijke ‘ietsen’ ligt.

170

Weten

Weten duidt het gebied van de kennis aan:

zintuiglijk waarnemen (zien, horen, ruiken, tasten, voelen), redeneren, beseffen, schouwen. Al deze vormen zijn verankerd in het verstand, ‘het oog van de ziel’ (B II,14,10).

Het doel van de geestelijke weg is, dat het weten geleidelijk wordt omgevormd in God.

De weg begint met alle wetenswaardigheden waarmee wij ons omringen:

informatie, wetenschap, gedachten, voorstellingen.

Hierbij speelt God hooguit een rol op de achtergrond.

Totdat we geboeid raken door vragen over God, onze oorsprong en de zin van ons leven. Wanneer deze vragen ons niet meer loslaten,                                 

trekken zij ons weg uit onze normale vraagstellingen en oplossingen.                   (vraag 2)

Na verloop van tijd gaan deze voorstellingen over God ons echter vervelen.

Op dit punt gekomen spreek JvhK ons aan: ‘Wil niet weten iets, in niets.’

Hij vraagt ons het weten van ‘ietsen’ los te laten.

Ons verstand is immers geschapen om open te staan voor God, die voorbij alle ietsen, voorbij alle ditten en datten in zijn onbegrijpelijke diepte wenkt.

Om deze Werkelijkheid gaat het: ‘Om te komen tot wat je niet weet.’

God is groter dan ons verstand bevatten kan. Hij is ‘wat je niet weet’.

Om te komen tot dit niet-weten ‘zul je gaan langs waar je niet weet’.

172

Bezitten

Bezitten omvat alles waarmee wij ons omringen, wat wij in ons hebben en bij ons houden, veroverd en verzameld hebben.

173

De weg die zich in ons bezit aftekent, is er een van geleidelijke omvorming.

Deze weg begint voor ieder van ons heel vanzelfsprekend:

we omringen ons met bezittingen en vestigen ons in eigendommen.

Totdat wij plotseling beseffen dat dit alles buitengewoon vergankelijk en breekbaar is. Bovendien kan het gebeuren dat spiritualiteit en religieus leven ons zo diepgaand raken,

dat alle bezittingen in vergelijking daarmee sterk in waarde inboeten.                    (vraag 3)

Sommigen geven zelfs hun bezittingen weg en wagen het met niets.

De ervaring leert dat deze besluiten ons een tijdlang bevredigen

en ons wegtrekken uit het gejakker van de wereld.

Maar na enige tijd is het mooie en heldhaftige eraf.

Op dat moment raakt de stem van JvhK onze ziel: ‘Wil niet bezitten iets, in niets.’

Laat alle hebbedingetjes varen en richt heel je verlangen

op wat voorbij alle willen-hebben ligt, ‘om te komen tot wat je niet bezit’.

Het leven is oneindig veel meer dan al wat je naar jezelf toe kunt halen of bij jezelf in kunt lijven. God is groter dan ons hart en wacht op ons voorbij de laatste horizon.

Om Hem ‘zul je gaan langs waar je niet bezit’.

Hecht je in de alomvattende liefde van God, ‘om te komen tot het al te bezitten’,

het al van Gods schenkende liefde.

Niets wordt gepakt, alles wordt ontvangen in God die ons om niet geschapen heeft.

Aldus gidst strofe 1 ons bezitten naar het bezitten van het al in God.

174

Zijn

Smaken, weten en bezitten zijn verankerd in de drie geestelijke vermogens

(de wil, het verstand en het geheugen),

om via de drie goddelijke deugden (de liefde, het geloof en de hoop)

verenigd te worden met God (H 2,6-7).

Deze drie vermogens zijn op hun beurt gegrond in ons zijn.

176

De geestelijke weg die zich aftekent in ons zijn, begint bij alles wat onze identiteit raakt:

onze vorming, onze bestaanswijze en ons zelfbeeld.

Als we jong zijn, willen wij ‘iets’ worden en volwassen geworden denken wij ‘iets’ te zijn. Totdat plotseling tot ons doordringt, dat we dit ‘iets’ niet echt zijn.                              (vraag 4)

Dit is het moment dat wij ons in alle eenvoud naar God toewenden.

We wagen ons in het gebied van de Godsverhouding.

Maar ook daar blijken wij onderhevig aan dezelfde zwaartekracht: we willen ‘iets’ zijn.

Op dat moment spreekt JvhK ons aan: ‘Wil niet zijn iets, in niets.’

177

Willen 

Viermaal werkt JvhK in op de wil: ‘Wil niet…’

JvhK werkt in op de wil van de toehoorder.

Deze wil is geneigd verstrikt te raken in het iets-willen-hebben.

Om aan deze verstrikking te ontkomen bepleit JvhK een omvorming van de wil:

van iets-willen-hebben via niet-iets-willen-hebben naar het alles-hebben-zonder-iets-te-willen.

185                                                                                                                           (vraag 5)

Zullen

Zesmaal gebruikt JvhK het werkwoord ‘zullen’ in de betekenis van ‘moeten’.

Het gaat hierbij niet om uiterlijke dwang.

JvhK wil de innerlijke noodzaak van de geestelijke weg aan het licht brengen.

198

De bevrijdende kracht van de vernieting

Noch ontbering (gebrek aan goederen), noch zelfvermindering (boete, vasten, onthouding), noch ‘zich terugtrekken (uit het sociale, KW) of hervorming van ‘gedrag’,

noch ‘een of andere vorm van deugdbeoefening of volhardend gebed

of voortgezette versterving’

raken de kern van de vernieting.

Dit wordt alleen bereikt met de doorbreking van het willen-hebben, ‘de ontbloting,

de armoede of vervreemding van geest, wat allemaal één en hetzelfde is’ (B II,7,5).

Het hebben moet innerlijk worden losgekoppeld van het willen,

zodat het bezit belangeloos ontvangen wordt uit de hand van ‘de Geest van God’ (B I,6,2).

Dit is de ‘vernieting van al het smaakvolle in God’ (B II,7,5).

(dwz. iets willen hebben, op iets ingesteld zijn, KW)

201

Het ‘al’

Het ‘al’ is de alomvattende omvorming in liefde.

Het grootste gevaar op de weg naar dit ‘al’ is dat de ziel verstrikt raakt in ditten en datten:

in eigenschappen van God, in wetenswaardigheden over God,

in voorbije ervaringen met God, in beelden van God, visioenen en extases,

in ideeën over het hiernamaals enzovoort.

Dit zijn allemaal ietsen op de weg naar het ‘al’,

die door het willen-hebben diep in het hart wordt verankerd

en op een verborgen plaats verzegeld.

De wil en de hebzucht hebben daar een heilig verbond gesloten

waar niemand aan mag komen:

‘Dit wil ik hebben,’ wordt nooit hardop gesproken,

maar het houdt woordeloos ons liefdesvermogen gevangen.

De ‘vernieting’ en het ‘laten’ proberen het zegel van dit verbond te verbreken,

zodat de ziel niet langer zoekt naar iets in het al, maar naar het al in God.

202

Naarmate je iemand meer ga liefhebben, ben je minder op zoek naar ietsen       

(hoedanigheden, wetenswaardigheden etc.).

Met name in de liefde zelf zal ik niet gespitst zijn op ditten en datten.

Het zou de liefde vertroebelen.        

Dit geldt ook voor de Godsverhouding.                                                                   (vraag 6)

Naarmate ik mij richt op ietsen, vertroebel ik de liefde en verwijder ik mij van de Bron. Daarom zegt JvhK: ‘Als jij iets in het al wilt hebben, heb jij niet zuiver in God je schat.’

JvhK vergelijkt dit zuivere bezitten van God met

‘een schat die in de akker van je ziel verborgen ligt (Mat. 13:44),

een schat waar de wijze koopman alles voor over had’ (H 1,9).

Om jezelf in God te vinden moet je alles ‘laten’ en in God verborgen leven,

‘dan zul je Hem liefhebben en Hem genieten

en in het verborgene zul je in Hem geneugte vinden,

en wel een geneugte die alles overtreft wat tong en zin verschaffen kan’ (H 1,9).

Ingaan in het verborgene is: alle ietsen loslaten

en zonder willen-hebben het geheim van God ontvangen dat Hij ons in alle eeuwigheid schenkt.

De ziel stelt alles wat zij is (ontvangen heeft) in dienst van deze verborgen Liefde.

Zij geeft ‘alles weg voor deze verborgen schat van Liefde die zij in God gevonden heeft.

En deze schat waardeert zij zozeer,

dat zij om niets anders iets geeft

en in niets anders voldoening vindt dan in de liefde’ (H 27,8).

 

H  Geestelijk Hooglied

B  Bestijging van de Berg Karmel

N  Donkere Nacht

V  Levende Liefdevlam

 

 “ ‘De mystieke aanraking’ Schets van de bestijging van de Berg Karmel”.

Schrijver: Kenner van spiritualiteit en mystiek Kees Waaijman

Uitgeverij Ten Have EAN 978 90 259 5893 0  NUR 728

 

Vragen deelgroepen:

1  Herkent u in uw leven een of meer momenten van ‘aanraking’?
2  Bent u op zoek of wel eens op zoek geweest naar ‘de zin van ons leven’?
3  Ziet u of heeft u wel eens al uw bezittingen als buitengewoon betrekkelijk gezien?
4  Herkent u het jong ‘iets’ willen worden, ouder ‘iets’ zijn en daarna de vertwijfelijking of je ‘iets’ bent?
5  Heeft u wel eens iets graag willen hebben, daarna losgelaten, waarna het zomaar naar u toekwam?
6  Herkent u dat het steeds ditten en datten opnoemen verwijdert i.p.v. verbindt (ook t.o.v. God)?

7  Is de tekst van de uitnodiging voor u duidelijker geworden?

 

Middaglezing Fuentedag 11 september 2010                                         Klaas Kroezen

“Bestijging van de Berg Karmel”  De Schets

15

De schets van de Bestijging van de Berg Karmel is door JvhK

niet getekend vanuit een voor-of zijaanzicht, maar vanuit een vogelperspectief.

De tekenaar kijkt met de ogen van een hoog zwevende vogel.

Van bovenaf gezien – vanuit Gods perspectief – spaart de middencirkel Gods Presentie uit: ‘Op deze Berg wonen alleen de glorie en de eer van God”.

De drie wegen zijn een toeleiding naar deze goddelijke Presentatie.

Waar de middencirkel en het middenpad elkaar raken – de mystieke aanraking –

bevindt zich het eigenlijke ‘midden’ van de tekening.

Zo’n vogelperspectief heeft JvhK ook toegepast bij zijn beroemde tekening van Christus aan het kruis, de enige tekening die van hem bewaard is gebleven.

De gekruisigde wordt hier (op een papiertje van slechts 5x5cm) van bovenaf gezien.

Zo’n perspectief was ongewoon.

Bij JvhK schouwen we de gekruisigde vanuit de hemel, met de ogen van God.

Vanuit ditzelfde vogelperspectief is de Berg Karmel getekend.  

16

Drie bouwlagen

Bekijken we de tekening goed dan ontdekken we daarin zonder veel moeite drie bouwlagen.

De eerste bouwlaag is de titel: ‘Berg Karmel’.

In twee woorden worden de belangrijkste motieven van de schets samengevat:

‘Berg’ en ‘Karmel’.

Binnen de tekening keren deze titelwoorden dan ook op strategische punten terug:

in het middenpad (het pad naar de Berg Karmel),

aan het einde van dit pad (zelfs op de Berg niets),

in de Latijnse middencirkel (het land van de Karmel)

en binnen de middencirkel (op deze Berg wonen alleen de glorie en de eer van God).

De tweede bouwlaag is de tekening, met alle woorden erin en eromheen.

De derde bouwlaag bestaat uit de ‘verzen’ die in de tekening ‘ingeschreven staan’.

Deze hebben wij vanmorgen besproken.

19

> De eerste bouwlaag: De titel  Berg Karmel

Voor JvhK was de Karmel allereerst een heilige berg,

en dus een plaats waar God zich schenkt aan de mens die Hem nadert.

De Schrift voegt daaraan een tweede element toe:

de Karmel als oord van schoonheid en vruchtbaarheid.

Bovendien hadden Elia en zijn profetenkring daar een diepe indruk achtergelaten.

De christelijke traditie beschouwde Elia,

die eenzaam op de Karmel leefde voor Gods gelaat,

als hét model van het contemplatieve leven.

Daarmee was de Karmel plaats van contemplatie.

In de twaalfde eeuw trekken westerse eremieten een eigen spoor op de Karmel:

Latijnse leken stichten een eremitage bij de Bron van Elia.

Uit hen ontstaat de karmelorde.

Voor JvhK is de Karmel zijn geestelijk thuis.

25

‘Karmel’ wil zeggen ‘boomgaard’.

De Karmel had een rijke flora van vruchtbomen en bloemen.

Elia bond op de Karmel de strijd aan met de baälcultus.

Vanuit de Schrift zal de berg Karmel altijd deze dubbele lading hebben:

plaats van goddelijke vruchtbaarheid en schoonheid,

maar ook de plaats waar op het scherp van de snede gevochten werd om de ware God.

34

Karmelieten zonder Karmel

Toen de saracenen Palestina heroverden op de christenen,

zagen de karmelieten zich genoodzaakt in 1238 het Karmelgebergte te verlaten.

Door hun gedwongen vertrek raken zij niet alleen hun woonplaats kwijt,

maar ook hun naam komt in de lucht te hangen:

ze zijn nu karmelieten zonder Karmel.

35

Beroofd van de fysieke Karmelberg,

gingen zij de spirituele betekenis van de ‘Berg Karmel’ verkennen.

Gaandeweg zagen zij de Karmel als een spirituele ruimte.

Zij ontdekten, dat de karmelieten – ook los van het fysieke Karmelgebergte –

‘rechtens daarom karmelieten genoemd mogen worden’,

omdat zij zich in stilte en eenzaamheid bevrijden van de wereld

om geheel van God te worden.

37

Bergen

JvhK tekent een berg omdat bergen voor JvhK een spiritueel programma bevatten.

Dat komt omdat zij in één beeld drie aspecten van de geestelijke reis uitdrukken.

Bergen, Het eerste aspect:

bergbeklimmers verheffen zich boven de vlakte

en werpen alle onnodige ballast van zich af.
Dit geldt ook voor de geestelijke opgang:

‘Het pad naar de hoge berg van de volmaaktheid,

dat steil naar boven voert en smal is, vraagt klimmers,

die noch een zware last meesjouwen – bedoeld wordt de ballast van het zintuiglijke –

noch iets wat hen hindert in de geest’ (B II,7,3).

Bergen, Het tweede aspect:

bergbeklimmers willen de top van de berg bereiken,

de verheven staat van volmaaktheid.

Bergen, Het derde aspect:

de vereniging vindt plaats in het duister.

De top van de berg is gehuld in een wolk van niet-weten.

Hier wordt God geschouwd.

Dit is ‘de volmaakte liefde tussen de ziel en God’ (H 36,3).

Daarom zegt de ziel:

‘Genieten wij elkaar, Beminde, elkaar in jouw schoonheid schouwend,

op de berg en de heuvel’ (H strofe 36).

59

>> De tweede bouwlaag: De tekening 

In de karmeltekening zijn twee concentratiepunten.

 

De middencirkel, die de goddelijke Presentie uitbeeldt,

 

en de drie wegen.

 

De middencirkel

Het middelpunt van de tekening wordt gevormd door het punt waar de goddelijke Presentie en het middenpad elkaar ontmoeten.

Dit ontmoetingspunt – de mystieke aanraking –

symboliseert de godmenselijke vereniging in liefde.

Geen andere werkelijkheid bevindt zich midden op de Karmel dan God alleen:

‘Hem zij eer en heerlijkheid. Amen’ (V 4,15).

Hij is de Enige.

In deze traditie staat JvhK. Er is geen andere God dan God alleen.

62

Voor JvhK horen de heerlijkheid van God zelf en de verheerlijking door de mens bij elkaar. Het zijn twee kanten van één ontmoetingswerkelijkheid.

63

De eeuwige heerlijkheid

Gods eer en heerlijkheid is voor JvhK onmiddellijk verbonden met het eeuwige leven.

Zo zegt hij bijvoorbeeld: ‘veel hedendaagse christenen bezitten deugden

en brengen grote dingen tot stand.

Deze baten echter niets voor het eeuwige leven,

omdat ze daarin niet de eer en heerlijkheid nastreven die alleen God toekomt’.

93

Het middenpad

In het pad dat midden door de tekening loopt en rechtstreeks naar het goddelijke Midden voert, staan drie tekstfragmenten ingeschreven:

1)    pad van de berg Karmel,

2)    van de volmaakte geest en

3)    het zesvoudig ‘niets’, culminerend in het zevende ‘en op de berg niets’.

93

1) Pad van de berg Karmel.

Het woord ‘pad’ is een voetspoor dat ontstaat doordat mensen er regelmatig langs gaan.

In een aantal Bijbelteksten lezen we twee aspecten.

- Het eerste aspect hangt samen met het doel van de weg:

‘naar de hoge berg van de volmaaktheid’; naar ‘het eeuwige leven’;

‘naar de vereniging met God’.

- Het tweede aspect hangt samen met de reiziger en zijn wijze van gaan:

het pad is een steeds verdergaande ‘ontbloting’ en ‘onthechting’ van de geest.

Het vraagt klimmers die gaandeweg alle ballast van zich afwerpen.

94

2) De geest van volmaaktheid.

De geest van volmaaktheid is het innerlijk beginsel van het karmelpad.

Hij leidt de ziel op de weg van de Godsliefde en doet haar voortdurend overhellen naar God, die zich aan al onze projecties onttrekt.

Hij ontledigt de ziel van iets-willen-hebben en ontbloot haar

tot zij volwassen wordt in armoede van geest.

Dit kunnen we drieledig onderscheiden:

- Ten eerste: de geest van volmaaktheid betekent dat de ziel erop toeziet,

‘dat zij God die haar leidt, geen hinderpalen stelt op de weg die God voor haar

in de volmaaktheid van Gods wet en het geloof heeft uitgestippeld.

- Ten tweede: het karmelpad kan gezien worden als een poging voortdurend over te hellen van iets-willen-hebben (onvolmaaktheid)

naar alles-van-God-ontvangen (volmaaktheid),

‘dat wil zeggen: de vernieting van de eigen wil en smaak omwille van God’ (N I,7,2).

Dit voortdurend overhellen naar God kan worden verduidelijkt aan de hand van de goede werken. Een goed werk kan vanuit God worden verricht,

maar ook bedoeld zijn om het eigen ego op te poetsen.

- Ten derde: de geest van volmaaktheid wordt innerlijk bepaald door de armoede van geest ‘die voor de volmaaktheid vereist is’.

Dit houdt concreet in, dat de ziel zich geestelijk losmaakt van iedere gehechtheid

aan een middel.

JvhK geeft het voorbeeld van de rozenkrans, een favoriet devotieobject:

‘men heeft liever dat hij zus gemaakt is dan zo, liever dat hij van deze kleur of dit metaal is dan van een ander, liever dat hij zo opgesmukt is dan op een andere manier.

De ziel moet zich innerlijk losmaken van het devotiemiddel:

‘als je een bijzondere rozenkrans bij je wilt dragen en liever hebt dat hij er zus uitziet dan zo, doe je dan wel iets anders dan je vreugde stellen in een middel?’

De geest van volmaaktheid laat stapsgewijs alle ditten en datten los,

om de geest volkomen op God te richten, die niet meer of minder naar het bidden luistert

‘alnaargelang men met deze dan gene rozenkrans zijn gebed verricht’.

 

De volmaakte, inwendige armoede van geest kan niet door eigen toeleg worden veroverd. Haar wezen is genade.

Zij wordt geschonken aan mensen die ‘tevreden zijn met de geest die God hen geeft’.

Dit is pas echte armoede van geest: tevreden zijn met de geest die God mij geeft.

De meeste geestelijke personen blokkeren dit ontblotingsproces

door zich te omringen met ‘raadgevingen en geestelijke voorschriften’,

met ‘vele boeken die daarover spreken’,

met ‘beelden en zeer merkwaardige rozenkransen’, met ‘agnus-dei’s,

relikwieën en medailles, als kinderen met snuisterijen’.

 

De geest van volmaaktheid maakt zich innerlijk los van al deze ietsen

en ‘let alleen op het wezen van het Godsontzag,

bedient zich alleen van wat daarvoor nodig is

en wordt moe van de veelvormigheid en curiositeit van die devotie.

96

3) Het zevenvoudige niets.

Om te beginnen betekent ‘niets’ heel eenvoudig: ‘Niet dat, en ook niet dat.’

 ‘Niets’ is voor JvhK een werkwoord: ‘vernieting’ of ‘ontbloting’ van alle ietsen.

De weg van het zevenvoudige ‘niets’ brengt de ziel stap voor stap van ‘iets’ naar ‘al’

door alle ditten en datten te ontmantelen,

door afstand te doen van alle werkelijkheidsgestalten en godsbeelden

die door het willen-hebben misvormd zijn: begrensd, oppervlakkig en ik-betrokken.

 

Deze weg wordt tastend gegaan, in blind vertrouwen dat de weg zelf mij draagt en leidt:

‘Als een blinde moet de ziel steunen op het duister geloof.

Dit geloof moet zij tot gids en licht nemen.

Zij mag niet steunen op iets wat zij begrijpt, smaakt, voelt of zich verbeeldt.

Want dat alles is duisternis: het zal de ziel doen dwalen.

Het geloof is boven alle begrijpen, smaken, voelen en verbeelden verheven (B II,4,2).

 

De ziel moet helemaal blind worden, en in blind vertrouwen voortgaan,

om het hoge einddoel van de weg te bereiken: de vereniging met God in liefde.

De ontsporing van de ‘gevorderde’ bestaat precies hierin

dat hij vastloopt in zijn eigen vorderingen.

Hij weet ‘iets’ van de geestelijke weg,

en dit ‘iets’ projecteerde hij op de rest van de weg.

 

Het is de ontsporing van de bijna blinde die zich vastklampt aan zijn eigen weg,

terwijl hij, om echt verder te komen,

die controle volledig uit handen zou moeten geven:

‘De blinde die niet helemaal blind is, laat zich niet goed leiden door de blindengeleider. Integendeel, omdat hij een beetje ziet,

meent hij het best te kunnen gaan langs de weg die hij ziet,

omdat hij geen andere en betere wegen opmerkt.

Zo kan hij zelfs degene die hem leidt en meer ziet dan hij, doen dwalen.

Want uiteindelijk kan hij meer bevelen dan de begeleider’(B II,4,3).

Een klein beetje zien (gevorderd-zijn) ontspoort,

wanneer het weigert de regie uit handen te geven.

Ook al is het nog zo veel wat de ziel uit eigen kracht kent of smaakt of gewaarwordt,

het is toch altijd nog maar weinig en lijkt niet op wat God werkelijk is.

 

‘Als nu de ziel op iets daarvan steunt om over deze weg te gaan,

zal zij gemakkelijker dwalen of tot staan gebracht worden,

omdat zij niet helemaal blind wil blijven in het geloof,

dat haar ware gids is’(B II,4,3).

98

De samenhang tussen de wegen

JvhK legt op twee manieren verbindingen tussen het middenpad en de zijwegen:

negatief geformuleerde aanwijzingen en positief geformuleerde bijschriften.

 

Wat betreft de negatief geformuleerde aanwijzingen:

JvhK legt een relatie tussen het middenpad en de hemelse en aardse goederen

via het twaalfvoudige ‘niet dat’ en ‘ook niet dat’.

 

Op het eerste gezicht lijkt hiermede een tegenstelling

tussen het middenpad en de zijwegen te worden gecreëerd.

Wie echter aandachtig kijkt, ontdekt dat JvhK het omgekeerde doet: hij legt een verbinding. Het woordje ‘dat’ legt een verbinding met de hemelse en aardse goederen,

wat versterkt wordt door twaalf grafische verbindingsstrepen.

Het woordje ‘niet’ legt een verbinding met het zevenvoudige ‘niets’.

De bedoeling is duidelijk: JvhK wil de zijwegen toeleiden naar het middenpad.

147

Het indrukwekkende van de karmeltekening is,

dat zij in duidelijke lijnen uittekent

wat de hoogste vorm van mystieke aanraking is

– de omvorming in liefde –

maar tegelijk een schets is die een glimp opvangt van de omvorming in heerlijkheid.

110

Wanneer we vanuit de aanraking in liefde aandachtig kijken naar de karmelschets,

dan zien we in één oogopslag,

dat de aanraking tussen God (uitgebeeld in de middencirkel)

en de ziel (uitgebeeld in het middenpad) het centrale gebeuren van de tekening vormt:

een tedere en krachtige aanraking die aan het hele gebeuren zijn eenheid geeft.

 

De mystieke aanraking.

 

H  Geestelijk Hooglied

B  Bestijging van de Berg Karmel

N  Donkere Nacht

V  Levende Liefdevlam

 

 “ ‘De mystieke aanraking’ Schets van de bestijging van de Berg Karmel”.

Schrijver: Kenner van spiritualiteit en mystiek Kees Waaijman

uitgeverij Ten Have EAN 978 90 259 5893 0  NUR 728